Bedoeld is: antroposofie in de media. Maar ook: in de persbak van de wijngaard, met voeten getreden. Want antroposofie verwacht uitgewrongen te worden om tot haar werkelijke vrucht door te dringen. Deze weblog proeft de in de media verschijnende antroposofie op haar, veelal heerlijke, smaak, maar laat problemen en controverses niet onbesproken.

donderdag 31 maart 2011

Fiasco

Grappig. Ik had natuurlijk wel gezien dat vanaf vandaag een conferentie in Bologna, Italië, wordt gehouden ter ere van 150 jaar Steiner. Maar de Nederlandse medewerking was me niet zo bewust. Toch staat dat al al die tijd duidelijk vermeld op de website van de Antroposofische Vereniging:
‘Alla Ricerca dell’Io, Rudolf Steiner en de contemporaine cultuur, internationaal congres in Bologna

Honderd jaar na de deelname van Rudolf Steiner aan het Internationaal Filosofencongres van de Universiteit van Bologna zal er in deze stad opnieuw een internationaal congres plaatsvinden. Ditmaal onder de naam “Alla ricerca dell’ Io” (op zoek naar het Ik), Rudolf Steiner en de contemporaine cultuur. Het congres is van 31 maart tot en met 3 april.

Het ochtendprogramma bevat plenaire lezingen van onder meer Cees Leijenhorst, Bodo von Plato, Arthur Zajonc en Louisa Brunori. ’s Middags zijn er werkgroepen, onder meer op het gebied van pedagogie, bewustzijn en waarneming, bd-landbouw, mens en maatschappij. Er zijn muziek- en euritmieuitvoeringen en ook is er de mogelijkheid exposities te bezoeken onder deskundige leiding, zoals een rondleiding door de Egyptische verzameling van het Archeologisch Museum van Bologna door Jana Loose.

De plenaire lezingen worden simultaan vertaald in het Italiaans, Duits, Engels en Frans.
Data en tijden: van donderdag 31 maart 11:00 uur tot zondag 3 april 11:00 uur.
Plaats: Aula Magna dell’Accademia di Belle Arti di Bologna, Via Belle Arti 52-54, Bologna en andere locaties in de buurt.
Kosten: € 140,= voor de plenaire zittingen en de gekozen werkgroep, op verzoek bewijs van deelname.
Info: www.allaricercadellio.com of www.allaricercadellio.it of Stefano Gasperi, stefano56@tin.it of tel. 00391201284.’
De allereerste vermelding van deze conferentie op deze plek moet op 22 september 2009 zijn geweest, in ‘Lezing’. Maar veel meer dan enkel het noemen ervan is hier sindsdien niet aan bod gekomen. Het meest substantiële kwam eigenlijk van Ed Taylor, in een reactie van hem op 19 januari 2011 16:21:
‘zelden wordt herkend, dat het Steiners diepste wens was, dat zijn werk ook in wetenschappelijke kring voor vol zou worden aangezien. Niet voor niets heeft Steiner tot vier, vijf keer aan toe (tevergeefs) geprobeerd hoogleraar te worden. En niet voor niets was hij blij verrast om in 1911, precies honderd jaar geleden, te worden uitgenodigd voor het filosofencongres in Bologna. Alwaar zijn bijdrage overigens een deceptie werd door vooral organisatorische omstandigheden.’
Zou ik er nog iets meer inhoudelijks over kunnen melden? Dat valt niet mee, na een rondgang langs verschillende websites. Bij het Goetheanum staat het in ieder geval sinds 26 februari prominent op de voorpagina, met een link naar dit bericht:
‘Auf der Suche nach dem Ich
100 Jahre IV. Internationalen Philosophenkongress in Bologna 1911, 31. März – 3. April

Auch nach 100 Jahren gibt Rudolf Steiners Bologna Vortrag von 1911 noch mehr Fragen auf, als er beantwortet – und enthält zugleich erkenntniskritische wie lebenspraktische Orientierungen, die heute mehr als vor hundert Jahren in ihrer geradezu revolutionären Dimension gesehen werden können. Der Kongress in Bologna 2011 möchte diese Dimension sichtbar machen und diskutieren.

Die Plenartreffen am Vormittag werden in der Aula Magna von Santa Lucia stattfinden mit Simultanübersetzung der Vorträge in den Sprachen Italienisch, Englisch, Französisch und Deutsch. Die insgesamt acht Arbeitsgruppen am Nachmittag zu Themen von einschneidender Aktualität, werden sich auch in anderen Räumen treffen. Die Tagung ist unter der Schirmherrschaft der Universität Bologna, mehrerer Fakultäten, der Stadt Bologna, der Region Emilia-Romagna, der Anthroposophischen Gesellschaft in Italien (die hierbei auch ihre Jahrestagung der Mitglieder abhalten wird) und anderer angesehener Einrichtungen. Die Internationale Tagung wird ein großes kulturelles Ereignis sein, deren Teilnehmer aus ganz Europa und auch aus vielen anderen Ländern der ganzen Welt in Bologna zusammentreffen werden unter Einbeziehung der Stadt und ihrer Bürger, der Universität und der Studenten, nicht nur bei der Tagung, sondern auch in zahlreichen anderen künstlerischen und kulturellen Veranstaltungen.’
Daar word je dus niet zo heel veel wijzer van. Wel is hier een link bijgegeven, die direct naar Italië leidt. Gelukkig zijn er vertalingen beschikbaar, in dit geval in het Duits. Duidelijk wordt dat het programma vanochtend al om 11.00 uur begon met de opening van een tentoonstelling met de bekende schoolbordtekeningen van Steiner, om 14.30 uur gevolgd in de ‘Aula Magna von S. Lucia, Via Castiglione, 36’ met de voordracht:
‘“Lebendiges Denken und plastisches Gestalten. Herkunft, Entwicklung und Aktualitaet der Architektur Rudolf Steiners”
del Prof. Pieter van der Ree.’
Vervolgens werd om 16.00 uur de conferentie officieel geopend, en daar zien we al snel staan, tussen verschillende prominenten:
‘Cees Leijenhorst, Radboud University Nijmegen – Holland:
“The philosophical context of Rudolf Steiners Bologna Lecture”’
De komende drie dagen wordt het programma voortgezet. Helemaal op het einde vinden we dan inderdaad deze:
‘Mitteilung
Die Führung durch die ägyptische Sammlung im Archäologischen Museum Bologna, durch Jana A. Loose, Ägiptologin (NL), findet statt am 1.4.2011 von 13.15 bis 14.45 Uhr.’
Ik dacht even dat ‘Ägiptologin’ fout gespeld was, maar dat blijkt toch zo te horen. Echte foutjes heb ik wel verbeterd (Italianen zijn blijkbaar niet zo goed in Duits). Dan ga ik even naar de homepage van deze website, en aha, daar is wat ik zoek. Ik bedoel de Duitse versie, want de Engelse is aanmerkelijk minder uitvoerig. Een mij onbekende Sandro Curti schrijft daar onder meer:
‘Rudolf Steiner selbst in seinem Buch “Mein Lebensgang” läßt uns wissen, daß die Anthroposophie oder anthroposophische Geisteswissenschaft schon Anfang 1900 von Marie von Sivers, herausragende Gestalt der anthroposophischen Bewegung sowie seine Mitarbeiterin, nach Bologna gebracht worden war. In einer Veröffentlichung der sechziger Jahre wird berichtet: “An der Bologneser Universität war Marie von Sivers eine der wenigen Studentinnen, die sich von dem ernsten Blick Giosué Carduccis nicht einschuchtern ließen. Er akzeptierte sie als Hörerin seiner Vorlesungen, zu denen er nur selten Frauen zuließ”.

Wenige Jahre später, 1906, wurde Giosué Carducci der Nobelpreis fur Literatur verliehen. Es war also Marie von Sivers, später Marie Steiner, die zum ersten Mal die Kultur der Geisteswissenschaft nach Bologna und wahrscheinlich auch nach Italien gebracht hat. Der Beginn der Beziehung zur Bologneser Universität und der italienischen Kultur reicht folglich in jene Jahre zurück. 1911 wurde Rudolf Steiner von Professor Enriques zum IV internationalen Philosophiekongress eingeladen. Steiner kam an die Universität und hielt seine Vorträge uber das Ich.’
Eckart Förster is nog veel uitvoeriger, met een zeer interessante beschouwing:
‘Ende 1910 bewarb sich Rudolf Steiner offiziell, mit einem Vortrag am 4. Internationalen Kongress der Philosophie in Bologna teilnehmen zu dürfen. Der Antrag wurde angenommen, und am 8. April 1911 hielt Steiner dort in der Sektion V: “Filosofia della Religione” einen Vortrag mit dem Titel: “Die psychologischen Grundlagen und die erkenntnistheoretische Stellung der Theosophie”.

Das Ergebnis war allem Anschein nach ein Fiasko. Einer der Teilnehmer, der Prager Philosoph Hugo Bergman, berichtete: “Steiner wurde in diesen Kreisen entsetzlich verhöhnt und verlacht.” Und auch Steiners eigene Bemerkungen lassen darauf schließen, dass der Auftritt ein Misserfolg auf der ganzen Linie war. Dies Ergebnis war vorauszusehen. Nicht nur konnten Teile des Vortrags wegen der zur Verfügung stehenden Zeit lediglich “aphoristisch” erörtert werden. Mit der Darstellung des anthroposophischen Schulungswegs hatte Steiner ein Thema ins Zentrum seines Vortrags gestellt, das die Fachphilosophen als philosophiefremd und als auf dem Kongress fehl am Platze ansehen mussten. Vor allem aber hatte Steiner mit seinen Erfahrungen einer übersinnlichen Welt etwas beschrieben, das aus der Sicht der Philosophen nur “angebliche Erfahrungen” (Brentano), in Wirklichkeit aber nichts anderes als Illusionen, Selbsttäuschungen sind. Die zahlreichen philosophischen Fachzeitschriften, die abschließend über den Kongress berichteten, gingen auch gar nicht erst auf Steiners Vortrag ein. Nur in einer ungarischen Tageszeitung  wurde er erwähnt. Dort hieß es: “[D]aß für Steiner wie vor anderthalb Jahrhunderten für Swedenborg seine Erlebnisse Tatsachen sind, lässt sich nicht bestreiten. Es bleibt nur die Frage, ob wir es hier mit Autosuggestionen, Selbsttäuschungen zu tun haben, oder ob objektive Fakten vorliegen.”

In direktem Gegensatz zu dem öffentlichen Misserfolg steht die Bedeutung, die Steiner selbst seinem Bologna-Vortrag beimaß. Bei den verschiedensten Gelegenheiten ist er auf ihn zurückgekommen und hat unterstrichen, wie wichtig der Vortrag aus seiner Sicht ist. So hat er z. B. dessen Grundanliegen mit dem der Philosophie der Freiheit verglichen und den Vortrag dieser an die Seite gestellt. Sein Inhalt, so betonte Steiner wiederholt, sei etwas, das auf dem Kongress gar nicht verstanden werden “konnte”, das aber mit der Zeit “verstanden werden müsse”. Doch bemerkte er auch 1921 noch bedauernd, dass “bis heute keiner” den Vortrag verstanden habe.

So stellt Steiners Bologna-Vortrag eine grundsätzliche Herausforderung dar – für Anthroposophen wie für Philosophen gleichermaßen.

Für Philosophen: Steiner behauptet im zweiten Teil seines Vortrags, dass die philosophische Erkenntnistheorie auf einem fundamentalen Denkfehler beruht und dass es dieser Fehler ist, der ihr einen Zugang zur Prüfung der Realität einer geistigen Welt verschließt. Zu dem Vorwurf, dass sie auf einem Irrtum in ihren Voraussetzungen aufbaue, hat die Erkenntnistheorie bis heute keine Stellung bezogen. Aber die eigentliche Herausforderung liegt noch tiefer. Die Philosophie ist ihrem Wesen nach denkende Erkenntnis der gesamten Wirklichkeit als solcher, nicht nur eines bestimmten umgrenzten Gegenstandsbereichs wie das für die einzelnen Fachwissenschaften konstitutiv ist. “Der Philosoph ist nicht Bürger einer Denkgemeinde. Das ist, was ihn zum Philosophen macht”, formulierte Wittgenstein einmal dies Selbstverständnis der Philosophie. Angesichts der Reaktion, mit der sie Steiners Vortrag und die Ergebnisse seiner Geistesforschung bedachte (und die man auch heute noch als symptomatisch betrachten kann), muss sie sich fragen lassen, unter welchen Bedingungen sie überhaupt bereit ist, das Paradigma der bestehenden Denkgemeinde (sprich: des gegenwärtigen Zeitgeistes) einer kritischen Prüfung zu unterziehen und sich für die Möglichkeit einer Wirklichkeit, die nicht Gegenstand des normalen Wissenschaftsbetriebs ist, denkerisch offen zu halten. Worin besteht ihre Autonomie bzw. Daseinsberechtigung, wenn sie sich den Wirklichkeitsbereich von den Naturwissenschaften vorgeben lässt?

Für Anthroposophen: Auch aus anthroposophischer Sicht stellt der Vortrag eine Herausforderung dar. Warum hat Steiner sich 1911 bei dem Kongress beworben, um diesen Vortrag vor diesem Publikum zu halten, obwohl sein Misserfolg vorhersehbar war? Was ist der Sinn und die eigentliche Bedeutung gerade dieses Vortrags aus anthroposophischer Sicht? Und was genau ist es in diesem Vortrag, das “von keinem” verstanden wurde? Dabei kann es sich nicht um den im ersten Teil beschriebenen anthroposophischen Schulungsweg handeln, den Steiner ja in seinen Büchern bereits beschrieben hatte. Aber auch die im zweiten Teil entwickelte Kritik an der Grundannahme der zeitgenössischen Erkenntnistheorie ist von ihm hier nicht zum ersten Mal vorgetragen; vielmehr verweist er auch hier auf seine einschlägigen Schriften. Was also ist es, das unverstanden blieb und verstanden werden muss?

Auch nach 100 Jahren gibt Rudolf Steiners Bologna Vortrag von 1911 noch mehr Fragen auf, als er beantwortet – und enthält zugleich erkenntniskritische wie lebenspraktische Orientierungen, die heute mehr als vor hundert Jahren in ihrer geradezu revolutionären Dimension gesehen werden können. Der Kongress in Bologna 2011 möchte diese Dimension sichtbar machen und diskutieren.’
Ja, dan ben ik wel benieuwd wat hier uitkomt. Wanneer zouden we ervan horen?
.

woensdag 30 maart 2011

Gierzwaluwen

Vorig jaar vierden we op deze dag de 85e sterfdag van Rudolf Steiner (zie ‘Stampen’). Dit jaar kom ik daarover niets tegen. We hebben de geboortedag onlangs ook zo uitbundig gevierd, dat iedereen misschien wel herdenkingsmoe is. Ik heb in ieder geval op dit moment geen nieuws dat hiermee verband houdt. Of het zou dit moeten zijn, ‘Lezing Rudolf Steiner 150 jaar’:
‘Wereldwijd wordt er in 2011 aandacht besteedt aan het 150e geboortejaar van Rudolf Steiner, Oostenrijks filosoof en schrijver met grote daadkracht. Hij was de maatschappelijk zeer betrokken grondlegger van de antroposofie en haar praktische toepassingen: de antroposofische gezondheidszorg, de vrijeschoolbeweging, de organische architectuur, de biologisch-dynamische landbouw, de sociale driegeleding, de kunsten.

Ed Taylor, auteur van een nieuwe biografie over Rudolf Steiner, zal op deze avond in Groningen een aantal thema’s belichten uit het leven en werken van deze markante persoonlijkheid, wiens levenspraktische denkbeelden van destijds niets van hun actualiteit ingeboet hebben. Sterker nog, zij bieden nieuwe perspectieven op de grote vraagstukken van de tegenwoordige tijd.

Locatie: Humanistisch Verbond, W.A. Scholtenstr. 2, Groningen
Datum: 8 april 2011
Aanvang: 20:00 uur
Tot: 22:00 uur’
Dat is pas over ruim een week. De zegetocht van Ed Taylor gaat voort, zou ik bijna zeggen. Blij toe dat er tegenwoordig nog iemand in het krijt treedt voor Steiner. Eh, ik bedoel een antroposoof in het krijt treedt. Want in Duitsland, Zwitserland en Oostenrijk hebben de niet-antroposofen het overgenomen, zo lijkt het wel. Maar dat is oud nieuws, dat weten de vaste lezers hier wel.

Nee, op deze dag kom ik ander nieuws tegen. Dat begon gisteren al met ‘Grootste Gierzwaluwkolonie De Warande dupe van dakrenovaties’:
‘De grootste Rotterdamse gierzwaluwkolonie aan De Warande (in de wijk Rubroek deelgemeente Kralingen) staat al jaren onder druk. Renovaties van woningen en daken pakken funest uit voor de vogels die veelal onder dakpannen broeden. Volgens landelijke schattingen zijn zo in de afgelopen 20 jaar 30% van de Gierzwaluwkolonies in Nederland verdwenen! Een Rotterdamse bewonersgroep trok zich het lot van de zwaluwen aan en houdt nu de kolonie nauwlettend in de gaten. Ook benaderden ze (deel)gemeente, aannemers en eigenaren om bij de renovaties rekening te houden met de nesten. Daarbij worden ze ondersteund door de Rotterdamse boswachters en het Rotterdams Milieucentrum. Onverwachts kregen de bewoners ook hulp van de leerlingen van het Steiner College. De leerlingen maakten er een heel project van.

Leerlingen

De lessen voor houtbewerking aan het Rudolf Steiner College staan deze weken volledig in het teken van de Gierzwaluw. De leerlingen zagen en timmeren er lustig op los. Het schoolgebouw van de Rudolf Steiner staat in de Rotterdamse wijk Rubroek en grenst aan de “Gierzwaluwkolonie De Warande”.

Scheve dakpannen

Met name de dakrenovaties in deze karakteristieke wijk in het centrum van Rotterdam zetten de kolonie de laatste jaren onder druk. De portiekwoningen in deze buurt stammen uit de jaren 41-42 van de vorige eeuw, gebouwd in de oorlogsjaren om de woningnood in Rotterdam te lenigen. De dakpannen zijn in de loop der tijd hier en daar flink scheef komen te liggen met risico’s op lekkages. De renovaties zijn dus hard nodig maar dit kan voor de beschermde gierzwaluw funest uitpakken. De gerenoveerde daken maken het voor de gierzwaluwen namelijk onmogelijk om nog onder de dakpannen te kunnen komen om daar hun jongen groot te brengen.

30% minder kolonies

Volgens landelijk schattingen zijn zo in de afgelopen 20 jaar 30% van de kolonies in Nederland verdwenen. Ook in de wijk Rubroek zijn in de afgelopen jaren al veel nestplaatsen verloren gegaan.

Bewoners

Sinds enkele jaren wordt de kolonie nauwgezet in de gaten gehouden door een kleine werkgroep waarbij buurtbewoners zich hebben aangesloten. De werkgroep komt voort uit de actieve groep vrijwilligers van het helaas pas opgeheven Rotterdamse Natuur in Kaart project (http://www.natuurinkaart.nl).

Eigenaren en beheerders van de huizen worden door de bewoners op de hoogte gebracht van de beschermingsmaatregelen voor deze vogels door middel van informatieavonden en flyers, dit alles mogelijk gemaakt door een kleine subsidie van de Nederlandse Vogelbescherming. Bij enkele huizenblokken zijn al speciale gierzwaluwdakpannen aangebracht tijdens de renovaties waardoor het de vogels weer mogelijk wordt gemaakt om onder de dakpannen te kunnen broeden.

Flora en faunawet

Dakpanfabrikanten hebben deze pannen standaard in het assortiment opgenomen sinds het door de Flora- en Faunawetgeving in 2010 verplicht is geworden om verloren gegane nestplaatsen te compenseren. Huiseigenaren zijn nu verplicht om bij renovaties rekening met de gierzwaluwen te houden, wat door de boswachters van Rotterdam Noord en de werkgroep nauwgezet in de gaten wordt gehouden.

Bij een huidige renovatie in de wijk heeft de eigenaar hier bewust rekening mee gehouden door de werkzaamheden voor het broedseizoen af te ronden en door de aannemer speciaal aangepaste dakpannen te laten plaatsen.

Bij renovaties in de wijk die voor 2010 werden uitgevoerd zijn helaas al vele nestplaatsen verloren gegaan. Ter compensatie worden nu gierzwaluwnestkasten gemaakt door de leerlingen van het aangrenzende Steiner College. Aan het einde van deze week hopen ze een 40-tal nestkasten afgemaakt te hebben. Het plan is om deze half april op te hangen, voordat de gierzwaluwen na hun lange tocht uit zuidelijk Afrika weer in ons land aankomen.

Meer informatie: Rotterdams Milieucentrum, tel. 010-465 64 96, info@milieucentrum.rotterdam.nl’
Dat was nieuws van gisteren, uit Rotterdam, een soort thuiswedstrijd voor mij dus. Het vrijeschoolnieuws van vandaag is minder opwekkend. De Provinciale Zeeuwse Courant meldt ‘Voortbestaan vrije school in Terneuzen onzeker’:
‘Het voortbestaan van de Rudolf Steinerschool in Terneuzen is onzeker. De vrije school aan de Händellaan, vooral bekend als De Zonneschool, wordt als gevolg van krimp met sluiting bedreigd.

De ouders van de 32 leerlingen zijn deze week door de schoolleiding over de penibele situatie geïnformeerd. Zij mogen nu in een enquête aangeven of zij hun kinderen volgend jaar naar een andere school laten gaan of in elk geval nog een jaar trouw blijven aan de Steinerschool. “Financieel gaat het nu nog wel, maar een realistische blik op de toekomst leert dat het heel moeilijk wordt om door te gaan. Zeker in het overwegend behoudende Zeeuws-Vlaanderen, waar veel mensen nog steeds het vooroordeel hebben dat kinderen op onze school maar mogen doen en laten wat ze willen”, zegt directeur Eefkje Kalden.

* Lees donderdag meer in de Zeeuws-Vlaamse editie.’
Slecht nieuws ook op de website van ‘De Limburger’. Deze meldt ‘Lokaal Vrije School vernield’:
‘De Vrije School Heerlen is opnieuw doelwit geweest van brandstichting. Een leslokaal is door het vuur volledig onbruikbaar geworden, waardoor een klas noodgedwongen in de bibliotheek bivakkeert.

Heerlen
Door onze verslaggeefster

Het gaat nog zeker twee maanden duren voordat de Vrije School in Heerlen weer gebruik kan maken van een leslokaal dat vorige week door brand verwoest werd, zegt de directeur van de school.

In de krant van donderdag leest u meer over dit onderwerp.’
Het wordt een gewoonte om spannend nieuws van tevoren op de website aan te kondigen. Nou ja, niet alleen spannend nieuws. Of toch? Ik kwam dit tegen op de website van het Noordhollands Dagblad, ‘Wit goud uit eigen kuil’:
‘Vijf maanden duurt de groei, vijf minuten het oogsten. Witlof kweken en witlof steken. Daar gaat het over.

Terwijl Nederland reikhalzend uitkijkt naar de eerste asperges, delft Piet Berkhout deze week zijn eigen witte goud. In zijn kuiltje aan het Westeinde in De Rijp. Onder zwart zeil, toegedekt met een fikse laag grond. Daaronder gaan zijn volgroeide witlofwortels schuil. Met hagelwitte kroppen erop. Als Berkhout de vork in de grond steekt, duiken ze plotseling op. Met lichtgroene buitenblaadjes aan de buitenkant, staan ze fier in het gelid tegen elkaar gerangschikt. Na vijf maanden absolute rust en duisternis zien ze het eerste voorjaarslicht. Berkhout manoeuvreert er omzichtig omheen, ontwijkt het kwetsbare lof en neemt voor de fotograaf een lading op de schop. Langer dan drie seconden blijft het plaatje niet intact. Want even zo snel valt de grond er tussenuit en ligt de oogst voor het oprapen in zijn achtertuin. Zie hier; kersverse witlof van de volle grond. Eigen kweek, geschoeid op biologisch dynamische leest waar geen enkel kunstmatig hulpmiddeltje aan te pas is gekomen. Alleen Koning Winter is er overheen gegaan, maar de vorst heeft geen schijn van kans gekregen.

Lees meer in Dagblad Waterland van donderdag 31 maart.’
Een nieuwsbericht in ‘Kliknieuws’ doet ook ophoren, want ‘Onrust in gemeente Boxmeer’:
‘Tussen het college en de oppositiepartijen van Boxmeer blijft het onrustig. Het college ontvangt met regelmaat kritiek op diverse beleidsplannen en voor de raadsvergadering donderdag zijn er door oppositiepartijen weer stevige vragen gesteld.

De PK kwam eerder met kritiek op het dossier van vrijeschool De Morgenster in Boxmeer en het CDA steunt het initiatief van de bewoners van Vierlingsbeek tegen sluiting van de bibliotheek. Ook de reactie van wethouder De Graaf op het einde van de Boxmeerse Adviesraad Ondernemers (BARO) leidt tot discussie bij diverse raadsleden.

De VVD zet nog een stap verder door zich openlijk af te vragen of het dagelijks bestuur van de gemeente Boxmeer niet zou moeten stoppen. “Wanneer er geen mentaliteitsverandering komt, moet het hierop uitdraaien”, aldus fractievoorzitter Herman Jan van Cuijk van de VVD. “Wij denken al langer dat het anders moet: het accent verschuiven naar luisteren en de open dialoog.”’
Dit verwijst terug naar wat ik op 18 februari 2010 meldde in ‘Uitblinker’ over de sluiting van vrijeschool De Morgenster:
‘Met ingang van het nieuwe schooljaar moet Vrije School De Morgenster in Boxmeer de deuren sluiten. Er hebben zich te weinig leerlingen aangemeld.

De vrije school kampt al jaren met een teruglopend leerlingenaantal. Er hebben zich in het laatste schooljaar onvoldoende leerlingen ingeschreven om op de teldatum van 1 oktober 2009 het bestaansrecht van de school te onderschrijven. In de vleugel waarin het onderwijs is gehuisvest zitten ook een peuterspeelzaal en een kinderopvang (BSO en dagopvang). De BSO en de kinderopvang willen een doorstart maken in de ruimtes waarin ze de afgelopen drie jaar hebben gewerkt en in hebben geïnvesteerd.’
Waaruit nu de kritiek van de ‘Progressieve Kombinatie’ (‘PK Boxmeer’ is een samenwerkingsverband uit 2002 van PvdA, GroenLinks en D66) bestaat op ‘het dossier van vrijeschool De Morgenster’ is mij niet duidelijk. Of heeft het te maken met het gebouw? Het ‘Boxmeers Weekblad’ meldde op 25 maart 2010 ook Morgenster gaat dicht’:
‘Vrije School De Morgenster sluit vanwege gebrek aan leerlingen met ingang van komend schooljaar. Augustus heeft schoolbestuur Pallas het huurcontract van het schoolgebouw in het Weijerpark opgezegd.

Onderzocht wordt een doorstart van de peuterspeelzaal en kinderopvang/buitenschoolse opvang. Gemeente Boxmeer komt medio april met een voorstel over voortzetting van enkele activiteiten in de huidige huisvesting. Hierin worden afspraken met belanghebbenden – ook ouders en kinderen – meegenomen.’
Dan kun je welgevoeglijk aannemen dat de gemeente de eigenaar van het gebouw is. Dat is negen jaar geleden volledig gerenoveerd, zoals blijkt op de website van ‘Van den Braken Bouw’ in Horst en Oploo:
‘Vrije school De Morgenster, Boxmeer

Project: Intern renoveren en upgraden van een oud schoolgebouw.
Opdrachtgever: Stichting Pallas
Start bouw: februari 2002
Opgeleverd: augustus 2002

Bijzonderheden:
De vrije scholen werken vanuit het antroposofische gedachtegoed. Bouwkundig gezien wordt van een schoolgebouw verlangt dat de leerling zich thuis voelt in de schoolsituatie. Er dient zo veel mogelijk met natuurlijke materialen te worden gewerkt en indien mogelijk wordt er naar gestreefd (afge)ronde vormen te gebruiken. Voor ons bouwbedrijf was het een uitdaging samen met de opdrachtgever te zoeken naar niet alledaagse oplossingen voor dit probleem. In de lokalen houten lambrizeringen aangebracht en zijn de plafonds voorzien van een gebogen bekleding van Russisch Berken.’
De foto’s laten zien hoe mooi dat gedaan was. Zou er nog geen goede bestemming voor dit gebouw zijn gevonden? De onhoudbaarheid van deze school wordt pijnlijk geïllustreerd door een artikel op 12 september 2008 in ‘De Gelderlander’, met als omineuze titel ‘School met twee leerlingen’. Er staat niet bij wie het geschreven heeft. Dat begint zo:
‘Yuma uit Beugen en Yasha uit Sambeek  zingen samen met hun juf Mieke 't Hoen een liedje. De twee vierjarige kinderen zijn de enige leerlingen van vrije school De Morgenster in Boxmeer.

Zelf hebben ze daar geen moeite mee, maar de school zelf ziet het aantal kinderen liever stijgen omdat het voortbestaan van het vrije school-onderwijs in Boxmeer in gevaar is. Op de peildatum 1 oktober 2009 moet de school 23 leerlingen hebben. Omdat jonge aanwas onderweg is, blijft de school hoopvol.

Een kaars wordt aangestoken, de dag begint met een lied: “Lichtje, lichtje, ga nu schijnen, want we zijn er allemaal. Gouden zon en zilveren maan, alle kinderen gaan nu staan”. Het gebruik van de woorden “Allemaal” en “alle kinderen” doet in het geval van vrije school De Morgenster in Boxmeer een beetje vreemd aan.’
Een beetje? Dat is zeker Boxmeerse understatement...
.

dinsdag 29 maart 2011

Belofte


Dit kunt u beschouwen als een vervolg op ‘Onvrede’ van gisteren: de nieuwe ontwikkelingen binnen de biologische en biologisch-dynamische sector. Maar ook op ‘Innoveren’ van 20 januari:
‘Sinds 19 januari 2011 is Bert van Ruitenbeek als directeur (a.i.) aangesteld van de Stichting Demeter. Het bestuur heeft hem als opdracht gegeven om een sterke groei van zowel het aantal BD boeren als de omzet in producten met Demeter-keurmerk te realiseren.’
Ik heb hem toen enthousiast onthaald. Het gekke is echter dat ik sindsdien niets meer van hem gehoord heb. Dat wil zeggen: op de website van Demeter is nog niets veranderd. Alles is nog bij het oude. En dat is al héél lang zo. In ‘Dynamisch Perspectief’, het kwartaalblad van de bd-vereniging, is in het laatste nummer van 2010 (op de bladzijden 23-25) een artikel van Bert van Ruitenbeek verschenen, waarin hij zich wel uitlaat over een nieuwe visie. Op dat moment was hij nog gewoon bestuurslid van Stichting Demeter. Hij sluit aan bij een eerder artikel van Jan Diek van Mansvelt, dat ik op 2 december 2010 aanhaalde in ‘Afzetgroei’. De titel van het artikel van Van Ruitenbeek is ‘Tijd voor Demeter. Van vastgeroeste moeder naar keurmerk met ambitie’:
‘In DP 2010-4 schreef Jan Diek van Mansvelt een ingezonden brief waarin hij ervoor pleit het dogmatische karakter van de Demeter certificering te verlaten. Bert van Ruitenbeek reageert hierop met dit ingezonden stuk. De communicatie over Demeter moet volgens hem anders. “Antroposofische komkommers en katholieke bloemkolen bestaan niet”, schrijft hij. “Wel boeren die met passie en vanuit een eigen wereldbeeld kwaliteitsvoedsel produceren.”

Er zit weinig groei in de biologisch-dynamische landbouw in Nederland. Afgezet tegen de groei in de markt voor EKO-producten is die van Demeter producten achtergebleven. De afgelopen 10 jaar is het goede imago van de biologische landbouw voor een flink deel met de beelden uit de BD-landbouw opgebouwd. Het heeft zeker bijgedragen aan de groei van biologisch in Nederland. Maar het is in de loop van tijd ook gaan wrijven, omdat de BD-landbouw onvoldoende van de groei meeprofiteert. Daarom is het is tijd voor Demeter. Er kan geoogst worden, mits de communicatie op een nieuwe leest wordt geschoeid. Samengevat: schrijf en spreek alleen over controleerbare feiten en laat de kosmische en spirituele aspecten via authentieke afzenders zien en beleven. Want een wereldbeschouwing kun je niet certificeren, maar wel de resultaten die eruit voortvloeien.

De “imagodragers” en veelal meest innovatieve boeren worden niet beloond in de markt. En tegelijk: er is een scheefgroei in de beeldvorming ontstaan. De “belofte van biologisch”, zoals die ervaren wordt door veel consumenten, wordt in de praktijk vooral waargemaakt door biologisch-dynamisch werkende bedrijven. Je kunt met recht de vraag stellen of er zonder een bloeiende BD-landbouw wel toekomst is voor de biologische sector in Nederland. Biologisch gaat in de beleving van de consument over geïntegreerde duurzaamheid, over zoveel mogelijk gemengde bedrijven; het sluiten van kringlopen; over bodemvruchtbaarheid; een zo natuurlijk mogelijk levensproces van planten en dieren en over heelheid en integriteit van dieren. Zaken die het beste worden geborgd binnen de Demeter normen.

Een puur technische benadering van biologisch als een kunstje zonder chemie en kunstmest zal op termijn niet meer voldoen. Biologisch zoals verankerd binnen het EKO of Europees keurmerk wordt kwetsbaar en inwisselbaar door duurzaamheidwinst in de reguliere keten. Natuurlijk, er zijn fantastische en innovatieve biologische bedrijven en biologisch-dynamische bedrijven waar veel op aan te merken is. Maar toch is het gezien het totaalbeeld tijd voor een inhaalslag vanuit de BD-landbouw. En vooral tijd voor het bouwen aan een veel sterker imago van het Demeter-keurmerk zoals destijds met het EKO-keurmerk is gebeurd. Destijds was de samenwerking tussen biologische en biologische-dynamische boeren binnen Biologica belangrijk om gezamenlijk een vuist te maken. Nu is het juist tijd voor een onderscheidende stap.

Biologische producten hebben bestaansrecht en groeipotentieel, ook in de supermarkten, maar niet zonder voortdurende innovatie van onderop. En voor de biologische speciaalzaken is het nu tijd voor een verdere onderscheidende stap om te zorgen dat hun bewuste consument producten krijgt uit het landbouwsysteem dat deze consument voor ogen heeft. Gezien de langjarige processen in de EU-wetgeving, is het niet waarschijnlijk dat bij het EKO-keur veel nieuwe stappen gezet zullen worden. De uitdaging ligt bij Demeter, of ze de slag naar een breder publiek kan maken zonder de uitgangspunten te verliezen. Daarmee wordt Demeter aanjager van een volgende stap in de verdere verduurzaming van de totale landbouw- en voedselketen.

Het verhaal van Jan Diek van Mansvelt in het vorige nummer van DP onder de noemer “Demeter: een vastgeroeste moeder” was voor mij de ideale opmaat voor dit betoog. Ik deel zijn aversie tegen dogma’s, maar denk dat we er wel goed aan doen om verworvenheden en regels om voor het Demeter-keurmerk in aanmerking te komen niet lichtvaardig aan te passen. De tijd is namelijk ook rijp voor de meer spirituele aspecten van Demeter. Het probleem is dat in de communicatie feiten en overtuigingen nu nog overal door elkaar lopen en dat staat groei in de weg. Toch liggen er volop mogelijkheden om de omzet van Demeter producten fors te laten toenemen en zo ruimte te verschaffen aan BD-bedrijven om te groeien en te innoveren. Het begint met de vaststelling dat Demeter een keurmerk is.

Hoe ga je met een keurmerk om? Als je je eigen keurmerk serieus neemt dan ga je communiceren over de meerwaarden die eraan verbonden zijn. Duidelijke, controleerbare en begrijpelijke plussen, geborgd in regelgeving. Toch is dat niet wat er gebeurt. In een workshop vroeg ik winkeliers hoe ze een vraag van een klant zouden beantwoorden als hij/zij naar de meerwaarde van een Demeter product vraagt. Het antwoord: “Iets met kosmische krachten en de stand van de sterren...” Dat gaat niet werken. Wat kunnen we hier van leren?

Wat het bestuur van Stichting Demeter betreft stoppen we in onze publiekscommunicatie met schrijven en praten over zaken die niet controleerbaar zijn en die we niet begrijpelijk kunnen overbrengen. Er zijn genoeg extra’s in de bedrijfsvoering van BD-bedrijven en ook in verwerking en verpakkingsnormen om over te schrijven. Vooral wat betreft het sluiten van kringlopen, bodemvruchtbaarheid en natuurlijkheid hebben we een voorsprong die in de normen is terug te vinden. Laten we daarmee de meer spirituele en antroposofische kant van het verhaal links liggen? Ofwel begint nu ook bij BD-landbouw de uitverkoop? Ik zou zeggen integendeel. Een voorbeeld: Als er een open dag van een klooster wordt gehouden en een monnik vertelt oprecht over zijn relatie met God zal niemand daar schamper over doen. Dat zal ook niet gebeuren bij een boer die vanuit zijn eigen zoektocht en overtuiging bezig is met preparaten en kosmische energie rond z’n bedrijf. Het probleem ontstaat als er algemene claims worden gedaan, zeker onder een keurmerk. Ik sprak onlangs in een workshop onder de titel “over antroposofische komkommers en katholieke bloemkolen.” Beide bestaan niet. Maar wel boeren die met passie en vanuit een eigen wereldbeeld voedsel produceren.

De inspirerende verhalen liggen in de BD-landbouw voor het oprapen. We zullen ze tonen op open dagen, in interviews, etc. Niet gepresenteerd als claim of harde waarheid, maar als verhalen van praktijkmensen om potentiële afnemers van Demeter producten mee te nemen in de dynamische denk- en werkprocessen van individuele boeren die geïnspireerd zijn door het antroposofische wereldbeeld van Steiner, zijn landbouwcursus en alles wat de hieraan verbonden beweging heeft voortgebracht. En tegelijk blijven we onderzoeken welke aspecten die hieruit voortkomen – zoals resultaten van werken met zaaikalenders, de invloed van hoorns op de spijsvertering van koeien – controleerbare feiten opleveren die we wel in algemene publiekscommunicatie onder ons keurmerk kunnen opnemen.

Als Demeter wil groeien, dan zullen we het als een keurmerk moeten behandelen zoals het EKO-keurmerk, feiten overal op dezelfde wijze benoemen, en winkeliers en merkenleveranciers die onzin verkopen over Demeter berispen en opleiden. We zullen consumenten moeten informeren over de feiten en hen via Open Dagen en interviews inspireren vanuit de meer levensbeschouwelijke en persoonlijke kant van BD-landbouw zodat een ieder zelf zijn eigen conclusie kan trekken. De mixed zone is wat mij betreft een verboden gebied.’
In dezelfde ‘Dynamisch Perspectief’ op bladzijde 32-33 een kort berichtje, dat op een andere manier aansluit bij ‘Afzetgroei’ van 2 december 2010. Dat ging namelijk ook over het onthoornen van koeien en de discussie die daarover binnen de bd-vereniging wordt gevoerd. Op de website van Demeter staat deze ook nog uitvoerig vermeld. Maar niet de uitkomst ervan. Die lezen we in ‘Demeter kiest voor hoorns’:
‘Over de genetisch hoornloze koeien van Demeter bedrijf Hoeve Biesland van Jan Duijndam is afgelopen jaar veel gediscussieerd, onder andere via artikelen in de vorige drie nummers van Dynamisch Perspectief (na te lezen via onze website) en op de goed bezochte bijeenkomst op Warmonderhof in september. Na het wegen van alle argumenten heeft de Demeter Voorwaarden Commissie (DVC) besloten een nieuwe norm te stellen: het houden van ongehoornd melkrundvee is niet toegestaan, dus ook niet het houden van melkvee waarbij de eigenschap hoornloosheid is ingekruisd. Jan Duijndam krijgt voorlopig een ontheffing. De DVC is van mening dat de BD-landbouw open moet blijven staan voor nieuwe ontwikkelingen en dat zij de betekenis hiervan voor de biologisch-dynamische bedrijfsvoering blijvend moet volgen en onderzoeken. Op basis van deze ervaringen en nieuwe kennis zal in de toekomst een heroverweging plaatsvinden. Er wordt vooralsnog geen mogelijkheid geboden aan andere Demeter-bedrijven of nieuwe omschakelaars om dezelfde weg te volgen. Daarvoor is meer kennis nodig over genetisch hoornloze koeien, hun gedrag en de gevolgen voor de biologisch-dynamische bedrijfsvoering. Uiteraard volgt de DVC afspraken die met Demeter Internationaal worden gemaakt.’

maandag 28 maart 2011

Onvrede

We bevinden ons hier dus al een aantal dagen in de benedenkerk van de Sainte-Chapelle. De rijk met edelstenen versierde medaillons waren een lust voor het oog. Wikipedia vertelt meer over deze kerk, en dat mag ik nu weleens aanhalen, dan snapt u beter wat u ziet:
‘De Sainte-Chapelle is een kapel op het Île de la Cité in Parijs. De kapel is tussen 1243 en 1248 gebouwd in rayonnant gotische stijl. Destijds vormde de Sainte-Chapelle de hofkapel van het koninklijk paleis van Lodewijk IX, waar niets meer van overgebleven is.

Lodewijk IX had in 1239 de doornenkroon uit handen van de keizer van Constantinopel verworven (dit kostte hem meer dan de bouw van de Sainte-Chapelle) en verwierf in 1241 nog enkele andere relikwieën, waaronder een fragment van het heilig Bloed, de heilige Lans en het ware Kruis van Christus. Voor deze relieken liet hij de Sainte-Chapelle bouwen. Tegenwoordig wordt de kapel omringd door het Palais de Justice.

Het gebouw bestaat uit een beneden- en een bovenkapel. De benedenkapel werd gebruikt als parochiekerk voor het paleispersoneel, terwijl de bovenkapel bedoeld was als privékapel voor de koning en zijn gevolg. De benedenkapel (Chapelle Basse) maakt de indruk van een crypte met zijn geringe hoogte van 6,6 meter, ondanks de blauwe en gouden kleuren op het plafond. Na het nemen van een wenteltrap komt men in de bovenkapel (Chapelle Haute). Deze kapel heeft zeer grote glas-in-loodramen (samen ca. 670 m²) die de bijbelse historie illustreren. Het binnenvallende licht zorgt voor een mozaïek van kleuren. Veel van deze ramen dateren uit de 13e eeuw. In de 15e eeuw werd de voorgevel vernieuwd met een groot roosvenster.

Tussen 1841 en 1867 werd de kapel volledig gerestaureerd onder leiding van Viollet-le-Duc. Onder andere werd de cederhouten torenspits, la flèche, in 1853 door Lassus op de kerk gezet. Deze is voorafgegaan door vier andere torenspitsen.’
Het is geen beste foto, maar dit is het plafond van de benedenkerk. Morgen zullen we in de bovenkerk gaan kijken.

Dit wordt een vervolgbericht. De afgelopen week kon ik het al merken aan de meer dan normale bezoekcijfers voor ‘Biosfeer’, dat ik een jaar geleden schreef, op 23 maart 2010. Wat mocht daar wel de reden voor zijn? Dat bericht ging over de nieuwe samenwerking tussen Biosfeer en EkoPlaza, die op dat moment leidde tot 23 gezamenlijke winkels. Jos Kamphuys speelde daarin een grote rol; op 18 maart dit jaar moest ik in ‘Humus’ zijn vroege overlijden op 58-jarige leeftijd melden. De samenwerking tussen EkoPlaza en Udea (de overkoepelende houdstermaatschappij van Biosfeer) heeft in de tussentijd een grote vlucht genomen. Aan het stuk tekst over de geschiedenis die ik vorig jaar van de website van EkoPlaza overnam, is een nieuw gedeelte toegevoegd. Nu staat er als meest recente ontwikkeling:
‘In 2010 wordt samenwerking gevonden met Heleen en Jos Kamphuys waardoor Biosfeer partner wordt in EkoPlaza.

Als initiatiefnemer van EkoPlaza draagt Jos nog dagelijk zijn streven uit waarin we met EkoPlaza biologische levensmiddelen bereikbaar proberen te maken voor iedereen. Zeker in de grote vestigingen in Bussum en vooral Den Haag (dat tevens de grootste biosuper van Nederland is!) lukt dat voortreffelijk. De schaalgrootte van Biosfeer zal ons helpen biologische producten goedkoper in te kopen en daardoor voor meer mensen bereikbaar te maken.

De betrokkenen kennen elkaar sinds 1990 toen Jos, snel samen met Heleen, DIS Natuurtopper overnam en de eerste Natuurwinkel franchiser werd. Een winkel die het mogelijk maakte in Bussum, zeker voor die tijd, een grote biosuper te openen. In die tijd ontstonden de plannen voor iets vernieuwends met biologische levensmiddelen, iets voor het grotere publiek. Uiteindelijk is dat EkoPlaza geworden. Met name de biosuper in Den Haag van bijna 1.100 m2 is voor Nederlandse begrippen een unieke stap waarmee EkoPlaza een mooi vlaggenschip heeft.

Met respect voor elkaars capaciteiten willen we dit winkelbedrijf waarin inmiddels de nodige families participeren tot dé keten van Nederland maken.

In elke EkoPlaza kan de consument iedere dag stemmen met zijn vork en zo een duurzamere wereld dichterbij brengen.’
En nemen we er de pagina met ‘Nieuws’ bij, dan wordt het allemaal nog concreter. In chronologische volgorde, onderaan begonnen:
In de Twijnstraat waar we al jarenlang een samenwerking hebben met Jos Fliers van Ekodrome, is de eerste Utrechtse vestiging van Biosfeer gekomen. Het veel grotere pand op nummer 46 tegenover Ekodrome waarin voorheen de Expert was gevestigd, is donderdag 20 mei [2010, MG] onder de formule “EkoPlaza” geopend.

In Den Haag is de Natuurwinkel aan de Theresiastraat 113 gesloten. Gelukkig is verderop in de straat een nieuwe EkoPlaza geopend op nummer 292.

Deze EkoPlaza is aan de andere kant van het kruispunt, maar nog steeds in de Theresiastraat, gevestigd (ter hoogte van de bibliotheek waar vroeger een AH gevestigd was). De winkel is bijna 3x zo groot waardoor we een mooi breed assortiment kunnen aanbieden. De opening van deze vijfde EkoPlaza was, na een stevige verbouwing, donderdag 2 juni 2010 een feit.

Het pand is gehuurd, de voorbereidingen zijn in volle gang. Eind oktober [2010, MG] zal de 25e vestiging van Biosfeer aan de AJ Ernststraat 665 een feit zijn.

De vloerkleur, koelingen, stellingen, koelingen, diepvriezers en routing zijn bepaald. Nu nog de schappenplannen uitwerken en we kunnen gaan bestellen!

In Tilburg hebben we de natuurvoedingswinkel De Paardebloem van André Sools overgenomen. We hebben aan de Schouwburgring 563 een pand gehuurd waar een volledig nieuwe, grotere EkoPlaza zal worden gerealiseerd. André zal ons nog enige tijd blijven ondersteunen zodat alle bestaande klanten met de juiste zorg zullen worden omringd. Voor de medewerk(st)ers ontstaat de kans zichzelf in de grotere winkel verder te ontplooien. Voor de consument komt een van de grootste biologische assortimenten van Noord Brabant met een heerlijk bijpassende authentieke versbeleving steeds dichterbij!

Naast Geert-Jan zal Kees van der Zande als winkelbegeleider onze organisatie versterken.

In 2011 zullen we gaan franchisen. De voorbereidingen zijn in volle gang op wederom transparante wijze en in samenwerking met een aantal ondernemers die zullen toetreden tot onze organisatie. We maken hierbij tevens bekend dat Geert-Jan Smits onze formule manager wordt.

Anders dan in een aantal media wordt beweerd, zal EkoPlaza niet gaan werken met het principe van shop-in-shop. Enige jaren geleden is deze activiteit overgedragen aan Eco Supershop. Sindsdien is er geen enkele bemoeienis van EkoPlaza meer geweest.’

Na maanden van voorbereiding is de nieuwe stijl van EkoPlaza vandaag voor iedereen zichtbaar. Direct vanaf de opening is het druk en met veel blije consumenten die verheugd zijn over de komst van onze winkel. De komende weken zullen we de winkel “finetunen”.

Een eerste indruk kunt u krijgen door de foto’s te bekijken bij de AJ Ernststraat – Amsterdam die onder het kopje “Vestigingen” bovenaan deze pagina zichtbaar zijn.

De eerste dagen is er gratis koffie met gebak, zijn er veel euroknallers en kunnen mensen met een stickervel kortingsstickers plakken.

Vandaag, maandag 13 december, is EkoPlaza geopend aan de Schouwburgring 563. Klanten van de Paardebloem reageren enthousiast, maar we zien gelukkig ook heel veel nieuwe klanten voor wie we biologische producten nu bereikbaar maken.’
Gaan we naar die aangeprezen pagina met ‘Vestigingen’, dan lezen we:
‘Hieronder treft u een overzicht van onze EkoPlaza vestigingen. Een aantal vestigingen draait nog onder de vlag van de Natuurwinkel, maar dit zal de komende tijd veranderen totdat binnenkort alle vestigingen echt EkoPlaza zijn! Klik op een marker en de contactgegevens verschijnen aan de rechterkant in beeld.

De vestigingen waar onze formule nieuwe stijl het meest zichtbaar is, zijn de geheel nieuwe EkoPlaza’s in de AJ Ernststraat 665 te Amsterdam Buitenveldert en de Schouwburgring 563 te Tilburg.

Eind mei [inderdaad, 2011, MG] verwachten we een eveneens volledig nieuwe EkoPlaza aan de Binnenweg te Rotterdam te openen.’
Dus hier in Rotterdam worden we er binnenkort ook mee verblijd. Maar dat is toch niet de reden dat er momenteel op deze weblog zo nijver wordt gezocht naar dat bericht van vorig jaar over de samenwerking met Udea? Het antwoord is heel eenvoudig. Dagblad Trouw komt vandaag met het nieuws naar buiten. Helaas niet op de website (misschien komt dat nog). Op pagina 3 wordt het nieuws al aangekondigd – de krant in zijn compacte vorm gebruikt de pagina’s 2 en 3 eigenlijk als aanvullende voorpagina’s. Onder de kop ‘Natuurwinkeliers lopen over’ schrijft Kees de Vré over ‘Onvrede over beleid van grootste biologische winkelketen’. Kees de Vré heb ik hier al vaker aangehaald; zie ‘Demeter-helden’ op 30 mei 2009, ‘Cateren’ op 17 augustus 2009 en ‘Groenpassage’ op 17 september 2009. Vooral ‘Jumbo’ op 31 maart 2010 ging op het probleem in dat vandaag ook centraal staat. Voor de volledigheid: ook op 10 februari van dit jaar citeerde ik hem in ‘Ganzenhoedster’. Nu schrijft hij:
‘Een al langer sluimerend conflict in de biologische winkelsector is tot uitbarsting gekomen. Natuurwinkel, de grootste biologische winkelketen van Nederland, ziet 40 van zijn 55 franchisenemers vertrekken. Dat gebeurt, zo zeggen enkele winkeliers, uit onvrede met het monopolistische gedrag van groothandel Natudis, eigenaar van Natuurwinkel. De 40 winkeliers hebben een eigen inkoopcombinatie opgericht onder de naam Byond Bio.

De directe aanleiding voor de onenigheid zouden de hoge marges zijn die Natudis voor zichzelf rekent. Natudis, dat merken voert als Ekoland, Akwarius, De Rit en Molenaartje, beheerst zo’n 70 procent van de markt voor verpakte biologische producten.

Op de achtergrond speelt echter een meer principieel verschil van mening. Natudis is sinds vijf jaar eigendom van het beursgenoteerde voedingsconcern Wessanen. Met de komst van Wessanen in de biologische sector verschijnt een ander soort mensen op het toneel. “Meer gefocust op omzetten en geld verdienen”, aldus een van de winkeliers. “Ze kunnen wel een biologisch product samenstellen, maar dat is de buitenkant. Het gaat ons ook om de bezieling die in zo’n product zit, het verhaal erachter. Wij hebben onze klanten voor ogen, zij de aandeelhouder.”’
Na al het voorgaande kijken we hier niet vreemd meer van op. In het katern ‘De verdieping’ op bladzijde 8 en 9 werkt Kees de Vré dit verder uit. ‘De biosector floreert én valt uiteen’ heet het daar. Natuurwinkelier Henk Vos uit het Groningse Haren verklaart bijvoorbeeld:
‘Onze winkels worden omgebouwd tot EkoPlaza, de keten van Udea. Het is voor het eerst dat wij biologische winkeliers in staat zijn om onze eigen inkoop te organiseren. Dat is echt een doorbraak. We hebben nu zelf de regie, treden voor het eerst zelf in contact met grondstoffenleveranciers en gaan eigen huismerken voeren onder de naam EkoPlaza en Healthy Planet.’
Even verderop wordt directeur Erik Does van Udea aan het woord gelaten. Hij bevestigt de overstap van zo’n 40 Natuurwinkeliers naar zijn EkoPlaza:
‘“Het kan zelfs nog oplopen naar 50. Het is echter niet alleen een principieel conflict. Het gaat ook om marges.” Zonder Natudis te noemen, legt Does uit dat in de biologische sector elke schakel een faire beloning krijgt voor zijn inspanningen. “Dat hoort ook bij onze waarden. Bij deze nieuwe bundeling van krachten blijft er niets achter in de groothandel. Daardoor kunnen de prijzen in de winkel fors omlaag, voor sommige producten als bij voorbeeld conserven en diksap met wel 30 à 40 procent. Dat is goed voor de consument en wij kunnen met EkoPlaza prima concurreren met de grote supermarkten.”

Does zag in zijn huidige EkoPlaza-winkels het aantal klanten in het afgelopen jaar behoorlijk toenemen. “Met wel 10 procent. Steeds meer mensen kopen biologisch. Dat is onze missie. De eerste EkoPlaza stamt van vijf jaar geleden. Sinds vorig jaar april is Udea eigenaar en werkt het bedrijf samen met EkoPlaza-winkeliers om de keten verder uit te bouwen. De overstap van minstens veertig Natuurwinkeliers betekent een stevige impuls. We hebben nu de schaalgrootte om steeds efficiënter te gaan werken. Voor de zomer hebben we alles omgebouwd en hebben we vijftig filialen. Dat moet in vijf jaar uitgroeien naar honderd.”’
Dat geloven wij graag. Vervolgens voert Kees de Vré onderzoeker Udo Prins van het Louis Bolk Instituut voor biologische landbouw ten tonele; dat had hij vorig jaar in ‘Jumbo’ ook al gedaan. Deze ziet al enige tijd dat grote, niet-biologische bedrijven zich storten op de biologische markt:
‘“Zelfs Unilever doet er nu aan mee met zijn biologische soepen, terwijl ze vroeger die biologische markt negeerden als te onbetekenend. In de zuivel is grote jongen Campina al jaren eigenaar van biologische melkfabriekjes als Ecomel. De biologische slagersketen De Groene Weg is een volle dochter van VION, het grootste vleesconcern van Europa en een bedrijf dat ook veel bulk verwerkt. Dat gaf ook veel onderling gemor. Dat is heel herkenbaar.”

Volgens Prins kan het twee kanten opgaan. “De sector neemt zelf weer de teugels in handen en gaat de normen streng handhaven of zelfs verhogen. Of de verwatering zet door onder invloed van grote concerns. De samenleving zal het antwoord geven. Er moet natuurlijk wel een markt zijn voor strenge normen. Anderzijds zie je in de voeding een grote hang naar echtheid. Dat heeft te maken met onvrede over de grootschalige manier van voedsel telen en verwerken. Men wil terug naar lokale bronnen, naar authentieke streekproducten en naar directe contacten tussen producent en consument. Dat is een behoorlijke stroming en niet per se biologisch. Biologisch kan zich zo positioneren dat het wordt gezien als de koploper van die beweging.”’
Kees de Vré vat in een apart kader de situatie samen in de volgende waarschuwende woorden:
‘Volgens de Britse consumentenorganisatie Which? hebben veel consumenten er geen weet van dat biologische en fairtrademerken vaak eigendom zijn van multinationale ondernemingen. Een Which?-enquête van eind januari laat zien dat tussen de 74 en 96 procent van de Britse consumenten niet bekend is met de grote namen achter tien van de bekendste “koosjere” merken. Zo is zoetwarengigant Mars eigenaar van Seeds of Change, een biologisch zaadbedrijf, heeft Coca-Cola een bedrijf in biologische sappen en Pepsi er een in biologische snacks. Het in Engeland bekende Green&Blacks, een bedrijf dat chocoladerepen maakt met ingrediënten van biologische en fairtrade-oorsprong, is eigendom van de Amerikaanse voedingsgigant Kraft.

Een en ander hoeft elkaar niet te bijten. Een grote moeder kan de ethische dochter juist voorzien van de nodige gelden en logistieke ondersteuning om biologische en/of fairtradeproducten een grotere klantenkring te bezorgen. Toch wringt het bij velen als een omstreden fastfoodconcern als McDonald’s in sommige staten in het noordwesten van de VS biologische fairtradekoffie schenkt. Of als Dean Foods, een grote Amerikaanse zuivelaar, biologische melk aanbiedt die afkomstig is van immense boerderijen van wel 5000 koeien die de wei nooit zien.

In Nederland is de biologische slagersketen De Groene Weg inmiddels eigendom van VION. Dat is ook een Nederlands bedrijf, de grootste slager van Europa en leverancier van bulkproducten. Uit onvrede daarmee heeft de helft van de 28 aangesloten groene slagers de organisatie verlaten.’

zondag 27 maart 2011

Schenken


Vanochtend verscheen een nieuwe bijdrage op de weblog van Jelle van der Meulen, zoals helemaal beneden op mijn blogroll te zien is. Het zal ongetwijfeld niet zo bedoeld zijn, maar het lijkt wel een bijzonder geestrijk (‘geestig’ kan ik niet schrijven, dat betekent wat anders – hoewel er daarvan ook iets in zit) commentaar op mijn bericht van gisteren ‘Uitspraak’. Daarin gaf ik de reactie van de Antroposofische Vereniging in Duitsland op de huidige toestand van de Algemene Antroposofische Vereniging weer: men wilde meer aandacht voor, onderzoek door en innovatie binnen het kader van de ‘Freie Hochschule für Geisteswissenschaft’. Jelle van der Meulen schrijft vandaag in ‘Kaufgeld ist langweilig, Schenkgeld ist recht brisant’:
‘Wie kommt man ins Kommen? Man öffnet und bewegt sich, lässt sich von Ideen begeistern, von Vorsätzen und Entscheidungen tragen, und vor allem von Begegnungen entzünden. Man kommt ins Kommen wenn man initiiert, stiftet, sich als Subjekt einer Initiation versteht. Ins Kommen kommen bedeutet: Initiation als Zivilisationsprinzip verstehen und handhaben.

Es gibt ein paar Bereiche im Leben, wo es manchen Menschen besonders schwer fällt, ins Kommen zu geraten. Sie denken, dass sie an diesen Stellen von Umständen umschlungen sind, verknotet und gefangen gehalten werden... Sie haben das Gefühl, wie ein Fisch an einem Haken zu hängen, merken allerdings nicht, dass der peinliche Stich ins Fleisch nicht eine äußerliche Gegebenheit, sondern reine Vorstellung ist.

Ein Bereich, in dem Menschen manchmal Schwierigkeiten haben, sich in ein Fließen zu begeben, betrifft das Geld. Gerade in Deutschland sparen die Menschen gerne. Vor ein paar Jahren noch wies der Alt-Bundeskanzler Helmut Schmidt darauf hin, dass alle große Aufgaben in Deutschland (zum Beispiel die Bildung betreffend) sofort zu erledigen wären, wenn die Bürger sich aufraffen würden, einen Teil ihrer Ersparnisse aktiv einzusetzen.

Aus Sicht der Zukunft sind Ersparnisse wie kleine oder große gefrorene Seen, die nicht zu bewegen sind. Egal wie fröhlich oder ernsthaft oder begeisternd oder wild der Wind der Zukunft auf uns zu kommt, die gefrorenen Wassermassen bleiben unberührt das, was sie sind: verhärtete und statische Potenzen. Gefrorenes Geld bewegt sich nicht.

Der Grund der Kälte liegt in einer Angst vor dem eigenen Schicksal. Ein guter Freund von mir, ein Steuerberater aus der fröhlichen Pfalz, sagte es einmal so: “Je stärker die Neigung, sein Vermögen fest zu halten, je größer die Angst vor dem Leben”. (Auf ganz Deutschland übertragen, stellt sich die Frage, wovor haben die Bürger eigentlich Angst?)

Und Bernard Lievegoed sagte einmal mit einem ironischen Unterton zu mir: “Wenn du arm bist, trotzdem aber etwas initiieren möchtest, solltest du damit anfangen, die Leute von ihren Ängsten und somit von ihrem Vermögen zu befreien. Ein doppelter Gewinn: die Leute werden frei und du hast das Geld, das du dringend brauchst!” (Lievegoed war einer der tollsten realistischen Idealisten, denen ich in meinem Leben begegnet bin.)

Ein bisschen sparen ist natürlich immer okay. Und jeder darf selbstverständlich souverän für sich selber ausmachen, wie viel Geld er oder sie auf einem Sparkonto haben möchte. (Die Menschen, die nicht zum Sparen im Stande sind, einfach weil sie monatlich nichts übrig haben, sind die Glückspilze, die von dieser Frage befreit sind.) So bald aber das Sparen über konkrete Ziele hinaus geht und eine Gewohnheit oder eben eine Pflicht geworden ist, stimmt etwas nicht.

In einer Kultur des Herzens ist Geld eine warme Angelegenheit. Erstens gilt dort die Erkenntnis, dass es so etwas wie “mein Geld” gar nicht gibt. Den hartnäckigen Gedanken, dass man Geld besitzen kann, tut richtig weh, wie der oben genannte Angelhaken. Die Lage ist eher so: für “mein” Geld habe ich eine Verantwortung, der ich allerdings dadurch aus dem Wege gehe, indem ich sage: das Geld gehört mir, ich muss mich deswegen vor niemandem verantworten. So bald ich das Geld jedoch als ein soziales und darüber hinaus abenteuerliches (Abenteuer – Adventura – das was auf mich zukommt!) Phänomen verstehe, wird es warm.

Zweitens gilt die Tatsache, die Pietro Archiati so schön und einleuchtend in seinem Buch “Geld ist gut, vertrauen ist besser” vermittelt, nämlich, dass Menschen und ihre Fähigkeiten mehr gelten als Geld. Ohne menschliche Fähigkeiten und Potenzen gibt es gar kein Geld. Angehäuftes Geld freizumachen bedeutet also: Fähigkeiten und Potenzen frei zu setzen. Und darin liegt gerade das Herz einer Kultur des Herzens: den Menschen in ihrer Biographie das Blühen zu ermöglichen.

In der berühmten Dreiheit von Kaufgeld, Leihgeld und Schenkgeld scheint das Schenkgeld eine Art softe Zugabe zu sein, eine schöne und “karitative” Erscheinung, ein verletzbares und nicht ernst zu nehmendes Kind, das noch nicht auf eigenen Beinen stehen kann. Wenn das Schenken von Geld jedoch eine richtig persönliche Angelegenheit wird, die nicht auf Sicherheit, sondern auf ein konkret-gelebtes-Vertrauen-zwischen-uns setzt, wird es zu einer gestaltenden Macht in der Gesellschaft.

Kaufgeld ist eigentlich langweilig, Leihgeld schon ein bisschen abenteuerlicher, Schenkgeld von Person zu Person erst recht brisant. Es initiiert freie Beziehungen zwischen Menschen, die souverän tun, was sie wirklich wollen. Oder wie der Experte in herzlichen Angelegenheiten, Lothar Keye, es mir gelegentlich sagte: “Schenken und beschenkt werden bedeutet: unterwegs sein zu sich selbst und zu einer neuen Gesellschaft”. An dieser Stelle brauchen wir allerdings eine Art “Wissenschaft”, die als eine Initiationswissenschaft zu bezeichnen wäre.’
Eergisteren had ik het in ‘Onvoorspelbaar’ over de kernramp in Japan en dat die nog niet te overzien valt. Vandaag is daar weer een bizar hoofdstuk aan toegevoegd. Ik citeer Gerard Driehuis van de website ‘Welingelichte kringen’ met zijn bericht ‘Meetfout? Gemeten straling niet 10 miljoen keer hoger. Personeel geëvacueerd’:
‘Zondagochtend (zondagnacht in Nederland) is er mogelijk iets dramatisch fout gegaan in Unit 2 van de kerncentrale in Fukushima. Het water in de reactor zou een stralingsniveau bereikt hebben dat volgens de woordvoerder van de centrale zelf 10 miljoen keer het normale niveau is, en veel hoger dan de hoogste veiligheidsgraad. De werknemers in de buurt van het klaarblijkelijk lek zijn terug getrokken. Twee werknemers zijn opgenomen in het ziekenhuis.

Later op de dag werd het bericht gecorrigeerd. Het zou een meetfout zijn. Voor wie de details wil weten: het zou gaan om 1,000 millisieverts per uur.

Vermoedelijk is hoe dan ook de brandstofkern van de centrale beschadigd. Het is de gevaarlijkste, omdat er niet alleen met verrijkt uranium wordt gewerkt, maar ook met het veel gevaarlijker plutonium.
Bronnen: AP, Washington Post
John Wervenbos maakte op zijn weblog ‘Cahier’ de afgelopen dagen attent op de weblog van een Japanse in Duitsland, Junko Althaus. Zie ook zijn reactie gisteren 26 maart 2011 14:24. Zijn suggestie om hier aandacht aan te besteden neem ik graag over. Zaterdag schreef zij over ‘Japanisches Volk – seine Mission und Qualität des Lebensgeistes.’ Als u uw wenkbrauwen fronst bij zo’n titel: dat doe ik ook. Maar ik wil wel graag haar observaties overnemen, die veel dichter bij liggen en herkenbaarder zijn, en die zij blijkbaar naar aanleiding van een artikel in het weekblad ‘Das Goetheanum’ heeft opgeschreven:
‘Zum Artikel “Gefährliche Gegensätze” von Daniel Moreau in der Wochenschrift Goetheanum Nr. 11/12

In ihrer gegenwärtigen Situation werden an die Japaner einige Aufgaben heran getragen, z.B. viel stärker als bis jetzt die individuelle Wachheit zu erwecken, an sich selber zu glauben und daraus zu handeln. Diesbezüglich kann man den Menschen in Japan durch konkrete Hinweise aus der Anthroposophie vorwärts helfen. Ich mache z.B. in meinem japanischen Blog auf solche und ähnliche Erkenntnisse aufmerksam. In dem Sinne kann ich vieles, was im Artikel (von Herrn Daniel Moreau) entwickelt wurde, gut nachvollziehen.

Allerdings finde ich aus der Sicht einer Japanerin darin eine Grundhaltung, der ich hier in Europa oft begegnet bin: Die Japaner oder die Asiaten schlechthin müssen noch etwas vom Westen lernen, was sie noch nicht entwickelt haben. Der Artikel ist für meine Empfindung von jemandem geschrieben, der zwar in Japan wohnt aber mit einer westlichen Brille beobachtet: Die Japaner haben die Entwicklung der Bewusstseinsseele nicht weit genug erfüllt. Dieser Unterton besonders bei den Anthroposophen ist mir mehrfach bekannt, seitdem ich nun seit 15 Jahren hier in Europa lebe.

Im Artikel wird eine typisch westliche Errungenschaft wie “Goethes Farbenlehre” direkt neben typisch kulturelle Errungenschaften Japans gestellt und anthroposophisch analysiert. Ich vermisse aber darin und auch sonst hier allgemein die umgekehrte Fragestellung: Was können die westlichen Menschen konkret an und von den Japanern lernen? In ihren Augen scheinen die Japaner im Sinne der Bewusstseinseele nicht weiter gekommen zu sein und deshalb stellt man sich meistens diese umgekehrte Frage nicht.

Aber die Missionen der Völker sind vielschichtig und geheimnisvoll. Diesbezüglich finde ich die Denkweise vieler Anthroposophen zu einseitig. Ich habe z.B. sprechen gehört: Die Franzosen seien die Träger der Verstandes-Gemütsseelenkultur. Dies aber sei vorbei, denn jetzt sei die Bewusstseinsseele daran. Es klingt so, als ob ihre Aufgabe nicht mehr wichtig wäre. In der geistigen Wirklichkeit machen die Völker nicht auf gleiche Weise eine scheinbar einzigrichtige Entwicklung durch. Jedes Volk hat eine eigenste Mission für die gesamte Menschheit. So ist es auch mit den Japanern. Der Unterschied ist nicht etwas, was man nur aus einem ganz bestimmten Aspekt bewerten soll.

Nach meiner Beobachtung wurde durch diese Katastrophe in zahlreichen Seelen eine urjapanische Veranlagung, die Qualität des Lebensgeistes ruckartig erweckt, welche in den letzten Jahren stark zurückgegangen schien. Diese einzigartige und kostbare Qualität des japanischen Volkes bedeutet für die gesamte Menschheit eine unverzichtbare Medizin im Zeitalter der knallharten Selbstbewusstseinsseele. Mir scheint, dass hier im Westen das Soziale sich in einem katastrophalen Zustand befinden, was in Japan in solchem Ausmass nie eintreten könnte. Und ich denke, diese Krankheit der Selbstbewusstseinsseele braucht nach meiner Erkenntnis gerade eine seelische Medizin, z.B. die, welche jetzt die Japaner in ihrem extremen Notzustand zum Ausdruck bringen.

Die lebensspendende gegenseitige Rücksicht unter den Menschen im Sinne des Lebensgeistes, welche z.B. die Japaner für die Menschheit an sich tragen, ist so eine Medizin, damit die Bewusstseinseelenkultur durch ihren Missbrauch der individuellen Freiheit nicht untergeht. Die Überheblichkeit, die als ein Nebenprodukt der Bewusstseinsseele aus dem toten Intellekt hervorgeht, kann gerade durch die unmittelbar wirkende und jetzt beispielhaft zum Ausdruck gebrachten Qualität von seelisch strömender Lebenskraft geheilt werden. Die überpersönlich anmutende Liebe der Japaner im Sinne einer selbstlosen Aufopferung ist eine eindeutige Qualität des Lebensgeistes, die von der Menschheit ichhaft und bewusst ergriffen werden muss, so dass die Bewusstseinsseele vor der Gefahr ihrer Selbstvergiftung gerettet werden kann. Genau diese Notwendigkeit hat Japan der ganzen Welt gegenüber gezeigt als ein Land, das in einem kapitalistischen Wahn der Bewusstseinseele sich befindet.

Ich sehe weltweit eine Ohnmacht, die der Materialismus und der lieblose Intellektualismus immer stärker hervorrufen. Die Menschen im Westen sind stolz auf ihren kritischen Intellekt. Aber er kann kaum mehr eine wirklich fruchtbare Zusammenarbeit im sozialen Leben ermöglichen. Diese Tendenz ist ja heute auch in den anthroposophischen Zusammenhängen sichtbar.

Die Ich-Menschen der Bewusstseinsseele im Westen denken: Ich habe recht und die andern sollen einsehen. Die Entwicklung im Westen stagniert an der Stelle. Um diese Neigung auszugleichen benötigt die Menschheit mehr als nur die Qualität des Geistselbstes, das von Mitteleuropa aus mit der Entwicklung der Bewusstseinsseele entwickelt werden soll.

Die einzigartige Qualität der Japaner, die auf eine unschuldige Weise den Lebensgeist zum Ausdruck bringt, ist das unverlorene, reine Mitfühlen des Ostens, das dem teilweise übertriebenen und egozentrisch gewordenen Intellektualismus des Westens entgegenwirken kann. Eine so geartete Seelensubstanz kann die Bewusstseinsseelenkultur, die sonst im Sterben liegt, seelisch beleben, jedoch nur, wenn sie es wertschätzen kann und in sich aufnehmen will.

Auch das Karma- und Schicksalsverständnis im Sinne Rudolf Steiners, das für die Entwicklung der Bewusstseinsseele entscheidend ist, kann so, wie es im Zyklus “Das Lukasevangeliums” aufgezeigt wird, nur durch eine schöpferische und zeitgemässe Vereinigung zwischen der östlich-buddhistischen und westlich-christlichen Geistigkeit gewonnen werden und niemals nur durch eine einseitige Entwicklung im Sinne der traditionell-christlichen Denkart. Denn die Wurzeln der Karmaidee sind nicht im Westen, sondern im Osten zu suchen.

Junko Althaus, Biographiearbeit und Karmaforschung, Schule Jakchos, Zürich’
Dat lijkt mij een vergissing te zijn, te denken dat zulke fenomenen op zichzelf uiting zijn van de bewustzijnsziel, of zelfbewustzijnsziel, zoals die hier genoemd wordt. Een bijproduct, beter nog: bijwerkingen, of zelfs een knalharde of zieke bewustzijnsziel, zo kun je die fenomenen wel noemen. Maar eigen zijn ze er niet aan. Het blijft echter moeilijk goed de zaken te onderscheiden, wanneer je tevens spreekt van de levensgeest als de bron waaruit het Japanse volk in de eerste plaats zou leven. Dan heb ik liever rechtstreekse eigen observaties. In dat opzicht is het wel weer aardig wat Junko Althaus, als een soort tegenwicht tegen bovenstaande, vandaag op haar weblog schrijft over ‘Die Demonstrationen in Deutschland und das Schicksal der Japaner. Die unterschiedliche Aufgabe der Völker’:
‘Interessiert verfolgte ich die Demonstrationen in Deutschland gestern in den Nachrichten als eine Japanerin. Als ich die Fotos der Demonstrationen sah musste ich an die Geschichten in Japan vor 66 Jahren denken, die mit den Atombomben in Akasha unauslöschlich eingeschrieben sind. Ich musste auch an Hermann Scheer denken, der letztes Jahr Herbst gestorben ist.

Ich denke, die Deutschen machen diese Demonstrationen auch für die Japaner. Ich trete im meinen japanischen Blog teilweise recht deutlich gegen die Gedankenlosigkeiten mancher Japanern auf, weil ich denke, es ist wichtig, dass sie stärker an sich selber glauben und ihre Hemmungen überwinden und sich ihren selbständigen Gedankengängen hingeben.

Aber sie können vielleicht wegen einer ganz bestimmten Anlage in ihnen z.B. eine klare Gegenbewegung wie die Demonstration nicht aufbringen. Sie brauchen ein inneres Erwachen, im Sinne an sich selber zu glauben. Aber so eine Haltung, für sich selber etwas so deutlich zu verlangen in einer Demonstration, werden die Japaner nicht in einem grossen Ausmass zustande bringen, weil es nicht ihrem Volkscharakter entspricht. Diese Verhaltensweise, das Nicht-Auftreten-Können, ärgerte mich zwar immer wieder mal, dennoch denke ich – wenn ich ein wenig wieder zur Ruhe komme: Es ist vielleicht auch gut so, dass sie es nicht tun, denn sie sind so, wie sie sind und dürfen auch so sein, wie sie sind. Sie können statt dessen etwas anderes, was die Deutschen nicht können und besitzen.

Ein Volk kann nicht alles, muss auch nicht alles. Und es ist ganz normal. Das ist überall gleich auf der Erde. Es ist eine Überforderung, von einem Volk oder von einem Menschen alle möglichen Eigenschaften zu verlangen. Genauso ist es auch mit den japanischen Menschen. Aus diesem Grund gibt es verschiedene Völkern auf der Erde, um ihre Einseitigkeiten für den Geist der gesamten Menschheit gegenseitig zu ergänzen. Und dort liegt eine Möglichkeit der echten Brüderlichkeit. Die Japaner können nicht überzeugt auf die Strasse gehen. Sie können aber etwas ganz anderes. Und dieses Andere ist auch genauso kostbar für die Erde. Es ist nicht etwas, was man sagen kann, dies ist gut und das andere schlecht.

Deutschland macht es. Und es ist grossartig, finde ich. Und die übrige Welt soll ihnen gegenüber für ihre Aktion danken, damit die fest gefahrene Situation in der Welt mindestens gelockert oder ganz erneuert werden kann. Das kann wohl auch auf Japan einen Einfluss haben, so dass dadurch eine japanische Erneuerung unterstützt wird. Das Vertrauen zur Atomenergie ist von Grund auf stark erschüttert, das ist klar auch in Japan. Aber die Menschen gehen nicht deshalb auf die Strasse in Japan. Das ist eben nicht “japanisch” – leider oder auch nicht.’
Daarmee zijn we weer even terug bij 66 jaar geleden, het einde van de Tweede Wereldoorlog. Dat is hier dit jaar al verschillende keren ter sprake gekomen. Ik zou bijna een eigen label voor die oorlog gaan aanmaken. Op 10 januari kwamen in ‘Examen’ over Adolf Eichmann, Ivan Demjanjuk en Klaus Barbie ter sprake. Over de laatste had de jonge historicus Peter Hammerschmidt – die zijn meest recente bevindingen bij Michael Eggert kon publiceren en van daaruit de media wist te bereiken – brisant materiaal gevonden. Op 15 februari kwam Eggert erop terug in ‘Die TAZ über Hammerschmidt, den BND, Klaus Barbie und (ein wenig) die EGOISTEN’, waaruit bleek dat het onderzoek nog lang niet gedaan was. En als ik vandaag opnieuw ‘Welingelichte kringen’ bezoek, dan is het wederom Gerard Driehuis die ons op de hoogte weet te houden, in ‘Duitsers hadden Eichmann kunnen pakken (als ze hadden gewild)’:
‘Der Spiegel beschrijft in de editie die vanaf morgen te koop is (en nu al op de iPad...) hoe de regering van Conrad Adenauer in 1960 in paniek raakte toen de Israëliërs Adolf Eichmann in Argentinië opspeurden en van daaruit ontvoerden.

“Hysterisch” noemden Amerikaanse diplomaten de stemming in Bonn in geheime berichten naar Washington. Der Spiegel beschrijft zo goed en zo kwaad als het gaat de wederwaardigheden van Eichmann na de oorlog. Veel van de bewijsstukken zijn weg, maar de conclusie is helder: hoge Duitsers hebben geweten van Eichmanns vlucht. Hoge mensen van de BND, de veiligheidsdienst, hebben een handje geholpen.

De vrees dat Eichmann zou gaan vertellen wie hij allemaal kende in Bonn, en waar andere ex-SS’ers waren te vinden kwam niet uit. Eichmann ontkende alles. Was nergens schuldig aan en wist niks meer.

Voor wie in de geschiedenis van nationaal socialistisch Duitsland is geïnteresseerd is Der Spiegel deze week een goede aanschaf.’

zaterdag 26 maart 2011

Uitspraak

Heb ik afgelopen zondag 20 maart in ‘Vergelijkingsmogelijkheid’ net aandacht besteed aan het maartnummer van ‘Anthroposophie Weltweit. Mitteilungen aus der anthroposophischen Arbeit in Deutschland’, is nu al het aprilnummer verschenen. Waarschijnlijk zo vroeg met het oog op de jaarvergadering van de Algemene Antroposofische Vereniging op 16 april, waar ik het 6 maart in ‘Rozenkruisers’ over had. De volgende dag, maandag 7 maart, kwam ik er kort op terug in ‘Schrijfster’; al eerder, zondag 20 februari, stond dit onderwerp centraal in ‘Budget’. De ‘Mitteilungen_April_2011.pdf’ bevatten acht pagina’s, en hier en nu ga ik de eerste twee eruit weergeven. Om te beginnen een interview van Justus Wittich met Hartwig Schiller; de eerste zowel redacteur van dit blad als bestuurslid (of beter gezegd: lid van het ‘Arbeitskollegium’) van de Antroposofische Vereniging in Duitsland, de tweede voorzitter oftewel General-Sekretär van deze vereniging. De eerste kwam uitvoerig aan bod op 15 februari in ‘Publiciteitskanalen’, meer over de tweede is te vinden op 4 december 2010 in ‘Goetheanumwatcher’. Het artikel heet ‘Mehr Hochschule praktizieren. Eine Gesprächsreihe mit Mitgliedern des Arbeitskollegiums’:
‘Aus einigen Gesprächen innerhalb des Arbeitskollegiums zur Zukunft der Hochschule haben sich neue Aspekte ergeben, die wir unseren Lesern in Form von Dialogen wiedergeben möchten, in denen die wesentlich erscheinenden Gesichtspunkte herausgearbeitet werden. Die Reihe wird eröffnet mit einem Gespräch zwischen Justus Wittich und Hartwig Schiller und dann in der nächsten Ausgabe fortgesetzt mit Wolf-Ulrich Klünker.

Justus Wittich: Angesichts der gegenwärtigen Krise in der Allgemeinen Anthroposophischen Gesellschaft und den Anträgen auf der Generalversammlung hört man immer wieder den Ruf: «Zurück zu den Wurzeln!». Gemeint ist damit wohl, dass wenn nur allen Angaben Rudolf Steiners ernst und konsequent gefolgt würde, glänzende Aussichten für die anthroposophische Arbeit bestünden. Liegt darin die Zukunft der Anthroposophischen Gesellschaft?

Hartwig Schiller: Besser hieße die beschriebene Haltung sicher: «Neu zu den Anfängen». Retrospektive enthält in sich noch keinen lebendigen Erneuerungs- oder Initiativcharakter. Und Initiation hängt schließlich mit «Anfang», als Willenseigenschaft mit «Initiative » zusammen. Bloßes Zitieren ist womöglich nur ein Beleg für mangelnde Denkkraft und fehlende Kreativität.

J. W.: Öffnet die Forderung nach Initiative und Eigentätigkeit nicht aber das Tor für Beliebigkeit und Subjektivismus?

Schiller: Das könnte so sein, aber die Beschwörungsrituale der Tugendwächter sind häufig auch nichts anderes als das berühmte Pfeifen im Walde. Eine von Henry Benrath in seinem Buch über die Kaiserin Galla Placidia zitierte Rede Stilichos vor dem Senat am 21. Mai 408 würde – auf uns angewandt – so lauten: «Wo man keine fruchtbare Arbeit zu leisten versteht, posaunt man ganz einfach seine Gesinnungstüchtigkeit in die Welt hinaus. In seinen Führungsakten hat man dann wenigstens eine gute Note, die weder Zeit noch Geld gekostet hat. Es braucht jetzt nur noch einer von den erlauchten Herren aufzustehen, mit der Geste des ehrwürdigen Vaters Cato seine Toga zu raffen, die rechte Hand auf sein linkes Herz zu legen und im Ton senatorischer Überzeugungstreue in den Saal zu schmettern: “Ceterum censeo, esse delendam debilitas societatis Anthroposophicorum! – Im Übrigen meine ich, dass die Schwäche der Anthroposophischen Gesellschaft überwunden gehört” – und es wäre alles so, wie es sich in Rom gehört.» Mal abgesehen von der Frage historischer Faktizität, beklagt diese Szene das leere Geschwätz geistloser Funktionäre und Fundamentalisten. «Zurück zu den Wurzeln», wird ja häufig noch mit der Forderung nach «mehr Hochschule» zu steigern versucht. Statt nominalistisch wiederholter Beschwörungsrituale von Hochschule und Weihnachtstagung sollte jedoch mehr Hochschul-Qualität gelebt, praktiziert werden.

J. W.: Worin würde sich das zeigen?
Schiller: Zum Beispiel darin, dass die permanenten Spekulationen darüber, ob die Weihnachtstagung gelungen oder gescheitert, ihre Arbeitsresultate wirksam oder unwirksam sind, unterbleibt und stattdessen ein spiritueller Wirklichkeitssinn entwickelt wird. Bei ihrer Begründung als Institution 1924 beschrieb Rudolf Steiner die elementare Wirkung und konsequenten Einfluss der Freien Hochschule z. B. damit, dass ab sofort ein esoterischer Zug durch alles gehe, was als Gesellschaftsleben in Erscheinung trete. Also eine Anthroposophische Gesellschaft ohne veräußerlichte Organisation, ohne automatisierte Rituale und ohne vereinsrechtliches Funktionärstum, das Geist-Erleben durch Rhetorik und Folgsamkeit zu ersetzen versucht oder Konvention an die Stelle von Andacht in der Begegnung setzt. Zum «Erwachen am Seelisch-Geistigen des anderen» gehört u. a., das Werden des individuellen Menschen offenbar werden zu lassen, das Prozessuale, Unfertige, Unvollkommene zuzugeben und in gesunder Weise auch zuzulassen. Menschwerdung ist ein Weg. Fertige Ergebnisse sind da häufig eher Kulisse, Täuschung, Irrtum und Hindernis als Orientierung. Ob die Hochschule wirklich ist, beantwortet sich nur durch Evidenzerfahrung. Das kann für den einen positiv, für den anderen negativ ausfallen und durchaus mit den persönlichen Voraussetzungen zusammenhängen.

J. W.: Sind die selbstbezogenen Zur-Schau-Stellungen derjenigen, die die Esoterik so stark betonen, nicht andererseits für nüchterne Zeitgenossen vielfach ebenso unerträglich und unglaubwürdig?

Schiller: Selbstverständlich, aber das ist ja auch nicht gemeint! Bei diesen Erscheinungen handelt es sich wiederum häufig nur um Maskerade, um ein Esoterik-Spielen als um tatsächliches esoterisches Leben. Hochschulwirklichkeit hängt immer mit Üb-Erfahrung und Auswirkungen des Weges zusammen. Wer den eigenen Abgrund kennengelernt und überlebt hat, entwickelt größere Toleranz, mehr Mitgefühl aus dem Wissen um die notwendige Nachsicht gegenüber dem Unvollkommenen. Auch der Umgang mit Pflicht und Strenge ist solch ein Gradmesser von Hochschulqualität. Er zeigt, ob der Übungsweg zum Pflichtgesetz geworden ist oder sich zu einem geistigen Milieu der Liebe gegenüber Mensch und Welt wandelt. Überall, wo wirklicher Geist weht, gibt es Risiko und Absturz. Verwirklichte Hochschule entsteht da, wo eine fortwährende Aktualisierung der Lebensformen und -äußerungen geschieht. Die Gefährdung des einen ist die Verpflichtung zur verantwortlichen Mitarbeit des anderen. Begegnung und Erwachen meinen hier Verantwortung und, um es paulinischkorinthisch auszudrücken, tätige Liebe. Wer permanent nach Objektivität und Nachweisbarkeit ruft, übersieht unter Umständen, dass er Erkenntnisdefizite kaschieren will. Der Geist weht nicht nur, wo er will. Er weht auch nur da, wo er wehen kann und mancher hort sein Rauschen nicht, weil es vom Brausen des eigenen Blutstromes oder knisternder Verhärtung übertönt wird. Aufmerksame Zeitgenossen suchen aber die Verwirklichung von Idealen, die drängend unter der Oberfläche ihres Bewusstseins verborgen liegen.

J. W.: Das klingt ziemlich anspruchsvoll, manche werden sagen «elitär»!

Schiller: In der Freien Hochschule darf das in gewisser Beziehung so sein. Ein Problem der Anthroposophischen Gesellschaft ist, dass manches in ihr geistig zu indifferent und zu bequem zugeht. Verfolgt man die Vortragstätigkeit Rudolf Steiners in den Monaten des Aufbaus der Hochschule, bemerkt man, dass auch da die Inhalte esoterischer werden und vom Zuhörer ein Mehr an Übung verlangen. Die Gesellschaft wird in und mit ihm esoterischer. Heute führen sachfremde Demokratisierungsbestrebungen zu einer bürgerlichen Behäbigkeit gegenüber dem Geist. Da geschieht ein Rückfall in römische Rechtsformen. Ehrgeiz, Eitelkeit und falsche Mystik können keine fehlende Eignung für Forschen und Wirken aus dem Geiste ersetzen. Die «Rechtsform» innerhalb der Hochschule als Beziehung zum anderen Menschen entsteht hingegen aus Wahrhaftigkeit, Bescheidenheit, Verantwortungsbereitschaft und Anspruchslosigkeit. Aristokratie geht hier untrennbar mit Demut und Dienstbarkeit einher. Eitelkeit und hierarchisches Denken aus alltäglichem Bewusstsein vernichten jede Hochschulbemühung. Das Erwachen am Seelisch-Geistigen des anderen ist spirituelle Demokratie unter der Bedingung unbegrenzter Verschiedenheit.

J. W.: Lässt sich das im wirklichen Leben unterscheiden oder gar umsetzen?

Schiller: Wohl nur durch eigene Erkenntnis- und Kraftanstrengung, denn Gleiches wird nur von Gleichem erkannt. Dieses esoterische Gesetz in Verbindung mit tatsächlicher Selbsterziehung bildet das Bauprinzip, durch das eine reale Hochschularbeit begründet werden kann. Worte können auf dieses Geheimnis hinweisen, zu viele Worte zerreden und zerbröseln es. Es geht um ein offenbares Geheimnis. Die Geeigneten werden sich erkennen und an dem Bau zusammenarbeiten. Andere werden blind vorübereilen – nichts sehen, nichts hören, nichts wirken –, womöglich aber sehr viel reden, genauer gesagt: nachreden. Zu der Bandbreite des immerfort praktizierten Zitierens gehört sowohl die Möglichkeit einer kalten Intellektualisierung als auch die der Geheimniskrämerei. Die Leugnung der Quellen stellt dagegen eine dritte Möglichkeit geistiger Ignoranz und Eitelkeit dar.’
Aansluitend hierop spreekt het Duitse ‘Arbeitskollegium’ zich op pagina 2 uit over de situatie bij de Algemene Antroposofische Vereniging in Dornach, Zwitserland, in ‘Das Arbeitskollegium zur Dornacher Situation’:
‘Es entspricht einer allgemeinen Erfahrung, dass finanzielle Engpässe häufig auf Probleme hindeuten, selbst aber nicht ihre auslösende Ursache sind. Das ist hinsichtlich der gegenwärtigen Krise am Goetheanum nicht anders. Erscheinung und Ursache dürfen nicht verwechselt werden.

Seit vielen Jahren, genauer: Jahrzehnten, eingeschliffene Verfahren im Haushaltswesen bedurften einer kurzfristigen Revision. Das ist bei längerem Verzug besonders schmerzhaft und von durch Einsparungen Betroffenen nur leidvoll mitzuvollziehen. Anders lässt sich eine gesunde Arbeit der Anthroposophischen Gesellschaft für die Zukunft jedoch nicht sicherstellen.

Begleitet werden müssen die notwendigen Entscheidungen allerdings durch energische Schritte im Bereich der geistigen Ursachen im Hintergrund. Das richtet den Blick in den Bereich der Freien Hochschule für Geisteswissenschaft aus deren Quellbereich der Anthroposophischen Gesellschaft die entscheidenden Anstöße und Impulse für ihre Entwicklung fließen müssen.

Neben der Pflege von Inhalten und Arbeitsformen der Ersten Klasse muss dabei die Frage nach der Wirklichkeit einer geistigen Hochschule im 21. Jahrhundert im Mittelpunkt stehen. Außerdem sollte dringend die Praxis geistiger Forschung in allen berufsorientierten Arbeitsgebieten, insbesondere aber auch auf dem Gebiet gegenwärtiger Lebensfragen und -probleme intensiviert ergriffen werden. Davon hängen sowohl die innere Entwicklung der Anthroposophischen Gesellschaft und ihre Wirkung in das öffentliche Leben der Gegenwart ab, als auch die Akzeptanz und Impulskraft ihrer leitenden Menschen bei den Mitgliedern.

Für die Generalversammlung im April 2011 sind eine große Anzahl von Anträgen gestellt worden. Die darin zum Ausdruck kommenden Sorgen und Anliegen sind seit etwa drei Jahren Gegenstand intensiver Gespräche des Arbeitskollegiums mit dem Goetheanum-Vorstand. Sie betreffen vordringlich die Leitung und Verwaltung der Allgemeinen Anthroposophischen Gesellschaft und die Arbeit der Freien Hochschule für Geisteswissenschaft. Gesprächsgegenstand sind dabei insbesondere die
– Konsolidierung des Finanzwesens,
– Berufungsverfahren für Vorstände und Sektionsleiter,
– Amtsdauer und Bestätigungsverfahren,
– Erweiterung des Vorstandes,
– Verbesserte Kommunikationsverfahren mit den Gremien der Landesgesellschaften,
– Einrichtung von Beratungskreisen, z. B. im Bereich von Hochschule, Verwaltung und Finanzwesen,
– Intensivierung der Hochschularbeit.

Wir haben in dieser Arbeitsphase beim Vorstand Offenheit und Änderungsbereitschaft erlebt. Insofern kommt der Antrag 1 des Vorstandes zur Amtszeitbegrenzung und Einzelabstimmung für unser Erleben spät, nicht aber überraschend. Er entspricht dem Ringen um eine zeitgemäße Gesellschaftsgestaltung. Auch unsere Anregung zu verstärkter beratender Zusammenarbeit mit qualifizierten Mitgliedern und Gremien aus der Weltgesellschaft finden wir in der Einbeziehung von verschiedenen Generalsekretären und Schatzmeistern in die gegenwärtigen Entscheidungsprozesse aufgegriffen.

Den begonnenen Prozess der Erneuerung und Konsolidierung möchten wir fortsetzen und sehen dazu eine reale Möglichkeit mit den Mitgliedern des Vorstandes. Auch der Goetheanum-Vorstand sollte hinsichtlich seiner Arbeitsvorhaben und Zukunftsgestaltung noch einige konkretere Anhaltspunkte geben.

Birgit Ebel, Ulrike Garrido Mendoza, Wolf-Ulrich Klünker, Susanne Lin, Hartwig Schiller, Michael Schmock, Justus Wittich’

Labels

Over mij

Mijn foto
(Hilversum, 1960) – – Vanaf 2016 hoofdredacteur van ‘Motief, antroposofie in Nederland’, uitgave van de Antroposofische Vereniging in Nederland (redacteur 1999-2005 en 2014-2015) – – Vanaf 2016 redacteur van Antroposofie Magazine – – Vanaf 2007 redacteur van de Stichting Rudolf Steiner Vertalingen, die de Werken en voordrachten van Rudolf Steiner in het Nederlands uitgeeft – – 2012-2014 bestuurslid van de Antroposofische Vereniging in Nederland – – 2009-2013 redacteur van ‘De Digitale Verbreding’, het door de Nederlandse Vereniging van Antroposofische Zorgaanbieders (NVAZ) uitgegeven online tijdschrift – – 2010-2012 lid hoofdredactie van ‘Stroom’, het kwartaaltijdschrift van Antroposana, de landelijke patiëntenvereniging voor antroposofische gezondheidszorg – – 1995-2006 redacteur van het ‘Tijdschrift voor Antroposofische Geneeskunst’ – – 1989-2001 redacteur van ‘de Sampo’, het tijdschrift voor heilpedagogie en sociaaltherapie, uitgegeven door het Heilpedagogisch Verbond

Mijn Facebookpagina

Translate

Volgers

Totaal aantal pageviews vanaf juni 2009

Populairste berichten van de afgelopen maand

Blogarchief

Verwante en aan te raden blogs en websites

Zoeken in deze weblog

Laatste reacties

Get this Recent Comments Widget
End of code

Gezamenlijke antroposofische agenda (in samenwerking met AntroVista)